Zoek

Slimmer leren

Flexibel zijn (F) (Flexibiliteit)
  • Ik ben niet snel van slag;
  • Ik bedenk vaak meerdere oplossingen;
  • Ik heb geen moeite met me aan de regels te houden ook al ben ik het er niet mee eens;
  • Ik pas me gemakkelijk aan bij onverwachte situaties;
  • Ik laat me niet snel uit het veld slaan bij tegenslagen.
     
Verbeterkaart Flexibiliteit
  • Ga uit van ‘veranderingen’ en ‘onverwachte momenten’ in het leerproces.
  • Als je niet snel kunt schakelen, zorg je dat je oplossingsstrategieën tot je beschikking hebt.
  • Help jezelf noodstrategieën in te zetten.
  • Zoek voorbeelden van aanpakscenario’s.
  • Maak gebruik van helpende gedachten.
  • Maak gebruik van visualisatietechnieken.
  • Wat als…dan…-regel toepassen.
  • Vraag hulp aan je docent of je ouders.
  • Zet de stop-denk-doemethode in.
  • Maak een notitie van elke wijziging.

     
Bedenken hoe je het best kunt leren (M) (Metacognitie)
  • Ik probeer altijd te bedenken hoe ik een probleem zelf kan oplossen voordat ik om hulp vraag;
  • Als ik hulp nodig heb, vraag ik de ander me te helpen bij hoe ik het kan aanpakken;
  • Ik denk regelmatig na over hoe ik het beter of sneller kan doen;
  • Ik zoek per vak uit hoe ik het slimst kan studeren;
  • Ik weet dat ik anders moet studeren bij een taal dan bij wiskunde;
  • Ik maak zowel gebruik van mijn logisch denken als van mijn geheugen om stof te bestuderen;
  • Ik kan goed onderscheiden wat belangrijk is en wat minder belangrijk is;
  • Ik ga bij een opdracht altijd probleemoplossend te werk;
     
Verbeterkaart Metacognitie
  • Vraag je af welk doel er moet worden bereikt.
  • Werk volgens de structuur: oriënteren, uitvoeren en controleren/evalueren.
  • Denk zelf na over de lesstof of de opdracht.
  • Stel jezelf vragen over de lesstof of de opdracht.
  • Voorkennis inzetten. Wat weet je al over dit onderwerp?
  • Weet je wat er van je wordt verwacht in de (leer)opdracht?
  • Als het tijdens de toets of de opdracht niet goed gaat, probeer dan uit te zoeken waar dit aan ligt.
  • Lees eerst goed de opdracht voor je begint en check of je het hebt begrepen.
  • Controleer je opdrachten. Heb je aan alle eisen voldaan?
  • Evalueer altijd je maakwerk. Welke fouten maakte je? Wat kun je volgende keer anders doen?
  • Check tijdens het maken van een toets of examen of je nog op schema ligt.
  • Check tijdens een (leer)opdracht of het nog goed gaat.
  • Corrigeer altijd bij teruggave je proefwerk en bekijk wat je goed en fout hebt gedaan. Maak een foutenanalyse.
  • Wat maakt dat je succesvol was? Inzet, kennis, oefenen?
  • Verander je aanpak als je niet succesvol was. Gebruik je de juiste leerstrategieën?
  • Werkt je leerstrategie niet? Vraag je docent of een medeleerling om hulp.
  • Controleer gemaakte opdrachten op spelling en fouten.
  • Als je moeite hebt met het controleren van je werk, vraag een ander dan om dit te doen.
  • Selecteer hoofd- en deelonderwerpen. Zet ze in een schema.
  • Zet je kennis om in een mindmap.
  • Leg de stof uit aan jezelf en combineer dit met wat je al weet.
  • Maak de voorbeeldvragen uit het werkboek opnieuw of maak de voorbeeldvragen uit het studieboek.
  • Vertel aan de hand van steekwoorden de tekst die je moet kennen na.
  • Leg hardop denkend aan medeleerling of je ouder(s) uit en vraag feedback.
  • Vraag om hulp tijdens een opdracht in de les als je het niet snapt.
  • In plaats van rechtstreeks vragen om het antwoord, probeer uit te leggen in je eigen woorden,
    waarom je denkt dat je vastloopt.

 

Onthouden met je Werkgeheugen (W)
  • Ik hoef maar één keer een instructie te horen om hem te kunnen uitvoeren;
  • Ik vergeet niet snel nog even alles te checken;
  • Ik kan gemakkelijk leerwerk onthouden;
  • Ik vergeet niet snel (onderdelen van) opdrachten die ik moet uitvoeren;
  • Ik vergeet niet snel opdrachten op tijd in te leveren;
  • Ik raak niet snel wat kwijt;
  • Ik heb geen moeite met het maken van aantekenen als ik tegelijkertijd moet luisteren;
  • Ik kan gemakkelijk belangrijke informatie even parkeren om er later weer mee verder te gaan.

 

Verbeterkaart Werkgeheugen
  • Lees en luister met aandacht. Kijk bijvoorbeeld de docent aan als hij iets vertelt.
  • Luister aandachtig naar de uitleg van de docent en stel vragen als niet duidelijk is wat je moet doen of hoe en met wie.
  • Lees met een aanwijzer.
  • Zet afleiders uit (mobiel, tv, laptop, muziek)
  • Werk met afvinklijstjes.
  • Werk met een planning die je kunt afvinken. Of gebruik een whiteboard en veeg weg wat klaar is.
  • Gebruik een post-it voor iets dat onthouden moet worden voor die dag. Verwijder de post-it als de taak af is.
  • Maak gebruik van geheugensteuntjes via alarmsignaal of verbaal door een klasgenoot, ouder of docent.
  • Gebruik stappenplannen en checklists.
  • Gebruik je smartphone om belangrijke notities in te plaatsen.
  • Gebruik je smartphone om foto’s te maken van instructies op het bord, aantekeningen van een klasgenoot,
    een screenshot van een instructie via de app of een handige instructiepagina op internet.
  • Download digitale woordenboeken en zoek direct de betekenis van een onbekend woord op.
  • Herhaal kennis en informatie voldoende om op te slaan in je langetermijngeheugen.
  • Noteer afspraken nauwkeurig.
  • Maak een foto van de aantekeningen op het digibord.
  • Vraag of je de powerpoint van de docent kunt ontvangen.
  • Stel niet uit! Volg instructies van de docent meteen op.
  • Check of je het goed hebt begrepen door vragen te stellen.
  • Check of je het goed hebt begrepen door in eigen woorden te herhalen wat er is gezegd.
  • Gebruik een kladblaadje om belangrijke informatie vast te houden tijdens een berekening.
    Maak een stappenplan van een procedure zodat je die er altijd bij kunt pakken of bedenk een vaste volgorde
    om een opgave op te lossen.
  • Zet een signaal in je mobiel of horloge als herinnering aan iets dat op tijd gedaan moet worden.
  • Controleer elke opdracht zorgvuldig puntsgewijs of je alle onderdelen hebt gedaan en elk gegeven hebt verwerkt.
  • 10-15 woordjes per keer leren. Daarna telkens 10 toevoegen.
  • Hang reminders en bijvoorbeeld formules die je slecht kunt onthouden op zichtbare plekken in je kamer.
  • Bijvoorbeeld op je spiegel.
  • Maak een briefje met belangrijke zaken om te onthouden
  • Bekijk uitleg op het web over het onderwerp, YouTube, flipping the classroom.
  • Gevisualiseerde en gesproken kennis onthoud je vaak beter dan leesteksten.